Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2047

Datum uitspraak2003-11-27
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200300771
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schuldenaar moet sollicitatiegedrag inzichtelijk en controleerbaar maken.


Uitspraak

PJA 27 november 2003 Rekestenkamer Rekestnummer R200300771 GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH Arrest in de zaak in hoger beroep van: B wonende te Oss, appellante, procureur mr. F.E. van Nisselrooij. 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar het op 13 oktober 2003 door de rechtbank te 's-Hertogenbosch gewezen vonnis, waarvan de inhoud bij appellante bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 21 oktober 2003, heeft appellante verzocht voormeld vonnis te vernietigen en hetzij haar alsnog een schone lei te verlenen, hetzij te bepalen dat de looptijd van de schuldsaneringsregeling met een door het hof in goede justitie te vermenen termijn zal worden verlengd, opdat verzoekster na afloop van voornoemde termijn alsnog in aanmerking komt voor een schone lei. 2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 november 2003. Bij die gelegenheid zijn appellante, haar procureur en de bewindvoerder gehoord. 2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift; - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 september 2003; - een brief met bijlagen van de bewindvoerder van 12 november 2003. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift. 4. De beoordeling 4.1. Ten aanzien van appellante is bij vonnis van voormelde rechtbank van 28 augustus 2000 de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Bij vonnis van voormelde rechtbank van 4 februari 2003 is het saneringsplan vastgesteld. Daarin is de looptijd van de schuldsanering bepaald op drie jaren, zodat daze eindigt op 28 augustus 2003. In dat vonnis heeft de rechtbank aangegeven dat appellante tot dat moment onvoldoende invulling had gegeven aan haar inspanningsverplichting om betaald werk te krijgen, maar tevens, dat zij door de bewindvoerder niet op die verplichting was gewezen. De rechtbank heeft in dat vonnis overwogen dat appellante vanaf 4 februari 2003 zeer actief op zoek moest gaan naar een betaalde baan. Daarbij heeft de rechtbank in het saneringsplan opgenomen dat appellante de schuldenaar elke maand schriftelijk moest berichten bij welke bedrijven is gesolliciteerd. 4.2. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank appellante een schone lei onthouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten. Dat oordeel van de rechtbank ziet op de mate waarin appellante invulling heeft gegeven aan haar verplichting betaalde arbeid te vinden en de in het saneringsplan opgenomen informatieplicht tegenover de bewindvoerder. In eerste aanleg heeft appellante vier afwijzende reacties op sollicitaties in een periode van zeven maanden overgelegd. Slechts één daarvan had betrekking op een bestaande vacature, de rest betrof open sollicitaties. Appellante stelt dat zij ook op internet naar mogelijkheden om te gaan werken heeft gekeken en dat zij zich voor thuiswerk heeft ingeschreven. Zij heeft de bewindvoerder niet van maand tot maand op de hoogte gehouden van haar pogingen om betaalde arbeid te vinden. In een en ander heeft de rechtbank aanleiding gevonden appellante een schone lei 4.3. In hoger beroep stelt appellante dat zij niet begrepen heeft dat zij de bewindvoerder maandelijks op de hoogte diende te houden van de sollicitaties die zij in die maand had verricht. Dat komt voor haar rekening en risico. De stelling van appellante dat de bewindvoerder nooit om een maandelijks overzicht heeft gevraagd acht het hof niet relevant. Afgesproken was dat appellante de bewindvoerder maandelijks diende te informeren. Het initiatief lag dus bij appellante, niet bij de bewindvoerder. Overigens is een en ander in duidelijke bewoordingen vermeld in het vonnis van 4 februari 2003 opgenomen saneringsplan. 4.4. Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat appellante toerekenbaar in de nakoming van één of meer uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten. Ook als wordt uitgegaan van de in hoger beroep door appellante in het geding gebrachte bescheiden met betrekking tot haar sollicitatiepogingen en de telefonische sollicitaties bij Blokker en Kruidvat mede in aanmerking zouden worden genomen, heeft appellante naar het oordeel van het hof onvoldoende gesolliciteerd. De sollicitatiepogingen via internet zijn niet controleerbaar, hetgeen voor rekening en risico van appellante komt. De omstandigheid dat appellante aan de bewindvoerder zou hebben gevraagd of zij (ook) via internet mocht solliciteren en zij daar, zoals zij tegenover het hof heeft verklaard, daarop geen antwoord heeft gekregen, doet daaraan niet af. Appellante wilt dat van haar verlangd werd dat zij haar sollicitatiegedrag inzichtelijk moest waken en zij heeft kunnen beseffen dat zulks met betrekking tot sollicitaties via internet niet in voldoende mate mogelijk zou zijn. Ook in hoger beroep is niet gebleken van omstandigheden waardoor deze tekortkoming haar niet kon worden toegerekend. Integendeel; tijdens de zitting van 15 september 2003 heeft de rechtbank appellante voorgehouden dat zij zich tot het uiterste had moeten inspannen. Daarop heeft zij aangegeven dat zij dat niet altijd gedaan heeft omdat zij daar niet steeds aan gedacht heeft. Bovendien heeft zij tegenover het hof verklaard, zakelijk weergegeven, dat haar mogelijkheden om te werken beperkt zijn omdat zij een kind te verzorgen heeft en zij zelf naar school gaat, om welke redenen een substantiele deelname aan het arbeidsproces voor haar geen optie is. Desgevraagd heeft zij verklaard dat zij nooit bij uitzendbureau's naar voorhanden werk heeft geinformeerd. Uit dit alles blijkt naar het oordeel van het hof dat appellante zich in onvoldoende mate heeft ingespannen om betaald werk te vinden en ook onvoldoende was gemotiveerd om in het belang van haar schuldeisers een dienstbetrekking te vinden. Na het vonnis van 4 februari 2003 had het appellante helder voor ogen moeten staan wat er van haar werd verwacht. Het hof vindt dan ook geen aanleiding om, zoals appellante subsidiair verzoekt, de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen. De door appellante tijdens de mondelinge behandeling uitgesproken verwachting dat zij thans op korte termijn een dienstbetrekking zal kunnen aanvaarden is door haar onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd en brengt daarom geen verandering in dit oordeel. 4.5. Op grond van het vorenstaande faalt de grief en wordt het bestreden vonnis bekrachtigd. 5. De uitspraak Het hof bekrachtigt het op 13 oktober 2003 door de rechtbank te's-Hertogenbosch gegeven vonnis. Dit arrest is gewezen door mrs. Lamers, Smeenk-van der Weijden en van Griensven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.